Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Volmaakt

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. zonder enig gebrek of waaraan niets ontbreekt: God alleen is volmaakt; in de wereld is niets volmaakt; een volmaakt geluk genieten ; een volmaakt kunstwerk; — totaal: daar is nog één toonder waar ik op wacht: volmaakte stilte en volmaakte nacht (H. de Vries); (bij kwalitatieve persoonsn.) geheel, zonder tekortkoming zijnde wat het zn. noemt: een volmaakt ridder: — (R.-K.) volmaakt berouw, leedwezen over zijn zonden alleen uit liefde tot God; — (muz.) volmaakt akkoord, zuivere prime (grondtoon), grote terts en zuivere quint; volmaakte consonanten, de octaven, quinten, quarten :
2. (bw.) ten volle, zonder dat er iets aan ontbreekt: ik ben volmaakt gezond, volmaakt wel; 3. (taalk.) volmaakt verleden tijd, perfectum.