I. bn., van, betr. hebbend op, uit, eigen aan Vlaanderen of de Vlamingen : de Vlaamse steden ; het Vlaamse volk ; Vlaamse reus, een konijnenras ; — Vlaamse gaai, zie Gaai ; — Vlaamse broodjes, geroosterd brood met boter, mosterd, harde eieren en stukjes vlees of vis; — de Vlaamse beweging, het streven naar volledige ontvoogding en culturele ontplooiing van het Vlaamse volk, in de eerste plaats door aan de Vlaamse taal dezelfde rechten te geven als aan de Franse : Jan Frans Willems is de vader van de Vlaamse beweging-, — de Vlaamse Leeuw, de leeuw' in het wapen van het graafschap Vlaanderen; (titel van) het Vlaamse volkslied ; — een pond Vlaams, een denkbeeldige munt, 20 schellingen van 12 groot = 6 gulden ; — (bouwk.) Vlaams verband, zie Verband; —
II. zn. o., de taal der Vlamingen, het dialect van Vlaanderen of het Zuidnederlands in het alg.: Vlaams in Vlaanderen (de Cort); — op zijn Vlaams, naar Vlaams gebruik ;
(gemeenz.) in plat Vlaams, onomwonden.