Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vin

betekenis & definitie

v. (-nen),

1. karakteristiek orgaan der vissen, ten dele te vergelijken met de ledematen van andere gewervelde dieren en onderscheiden in gepaarde en ongepaarde ; in hoofdzaak dienen de ongepaarde om de stand van het lichaam in het water en de richting der beweging te bepalen, de gepaarde zijn vooral bewegingsorganen : de vinnen zijn soms contrasterend gekleurd; — (oneig.) geen vin verroeren, in ’t geheel niet bewegen ; de wind steekt de vinnen op, verheft zich, wordt sterker ;
2. onderdeel van kneedmachines en derg. ; — (landb.) neuskouter;
3.(diev.) barst, scheur : een vin in een ruit;
4. rode puntige puist aan het lichaam, ontstaan door ontsteking van een verstopte huidklier, bloedvin. VINNETJE, o. (-s).