Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vervallen

betekenis & definitie

I. ww. (verviel, is vervallen),

1. bouwvallig worden : dat huis begint te vervallen ; na dezen zal Ik wederkeren, en wederopbouwen den tabernakel van David, die vervallen is (Hand. 15 : 16);
2. afnemen, verzwakken, achteruitgaan: zijn krachten, zijn zaken vervallen :
3.(zeew.) op een plaats komen waar men niet wezen wil (door de kracht van wind of stroom: alzo zij vreesden, dat zij op de droogte Syrtis vervallen zouden, streken zij het zeil, en dreven alzo heen (Hand. 27 : 17) ; aan lagerwal vervallen ; vand. 4. geraken tot (buiten zijn wil): tot armoede, in schulden, in een fout vervallen ; tot zijn oude ondeugd, tot zijn vroeger ongeregeld leven vervallen, terugkeren ;
4. dan vervalt u in een hogere prijsklasse, dan moet u daartoe komen ;
5. schuldig worden : in boete vervallen ;
6.van de ene eigenaar aan een andere komen, overgaan: dat huis vervalt eens aan mij; goederen die aan de kroon vervallen; — dat pand is vervallen, verloren, wijl het niet binnen de bepaalde tijd gelost is ; — zie ook II, 4.;
7.niet meer gelden of in aanmerking komen ; afgeschaft , krachteloos worden : die bepaling is bij de nieuwe wet vervallen ; uw veronderstelling is onjuist en dus vervalt uw gehele redenering ; de rechten der natuur vervallen nooit', — tenietgaan : een recht vervalt, kan niet meer worden uitgeoefend ;
8. verschijnen, invorderbaar worden : er zijn reeds twee termijnen vervallen ; — die wissel vervalt morgen, moet morgen betaald worden ;
9. (veroud.) open, vacant worden : die plaats komt te vervallen ;

II. bn. (-er, -st),

1. niet onderhouden, bouwvallig: een vervallen huis; Damascus zal weggenomen worden, dat het geen stad meer zij, maar het zal een vervallen steenhoop zijn (Jes. 17 : 1) ;
2. vermagerd, afgevallen : er vervallen uit zien ; — ook armoedig, afgetakeld ;
3. verschenen : de vervallen wissels, termijnen ;
4. een vorst van de troon vervallen verklaren, verklaren dat hij zijn koninklijk recht verloren heeft, hem afzetten.