(vertrad, heeft vertreden),
1. vertrappen : het gras ivas vertreden ; — (fig.) onderdrukken, kwellen: zij onderdrukten en vertraden de kinderen Israels (Richt. 10:8); iem. in ’t stof vertreden ; — iemands goede naam vertreden, door het slijk halen ;
2. de voeten verplaatsen ; — bijna altijd wederk.: ik ga mij wat vertreden, wat lopen, een kleine wandeling doen, inz. na een lange rust, na lang gezeten te hebben.