(vermeerderde, heeft en is vermeerderd),
1. (overg.) meerder, groter maken : die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst (Spr. 28 : 8); dat vermeerdert de kosten, de moeilijkheden ; — doen toenemen : zijn goederen, ke?mis vermeerderen ; — aanvullen : een vermeerderde druk;
2. (onoverg.) meerder worden, toenemen : de bevolking is dit jaar met 7000 zielen vermeerderd ; — ook wederk.: vermeerder u als kevers, vermeerder u als sprinkhanen (Nahum 3:15).