Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Verliezen

betekenis & definitie

(verloor, heeft verloren),

1. ongemerkt laten vallen, inz. al gaande : u verliest wat; zijn geld, een boek, de sleutel verhezen ; — (scherts.) heb je je tong verloren? kun je niet spreken, niet antwoorden ?
2. kwijtraken, moeten derven: in hem verloor hij een trouwe vriend; in 1871 verloor Frankrijk de Elzas; een oog, een tand verliezen ; het gezicht, gehoor verhezen, blind, doof worden ; —zijn gezondheid verhezen, ziekelijk worden; — het leven verhezen, omkomen: dertig mensen verloren bij die ramp het leven; die zijn leven liefheeft, zal het verhezen (Joh. 12 : 25); — zijn ouders verhezen, wees worden ; — de moed, het geduld verliezen, bang, ongeduldig worden; — ergens het hoofd bij verliezen, niet meer weten wat te doen ; — zijn verstand verliezen , krankzinnig worden; — iets, iem. uit het oog verhezen, enz. zie Oog ; — niets te verliezen hebben, er niet minder op kunnen worden ; hij heeft geen cent, geen rode duit te verhezen, hij bezit geen cent ;
3. de mindere blijken, overwonnen worden : Napoleon verloor bij Waterloo ; de slag verhezen ; — in het spel: een weddenschap, een partij verhezen ; — een proces verhezen, ongelijk krijgen ;
4. nadeel lijden bij het verhandelen van iets : die koopman heeft veel (geld) verloren in de koffiehandel;
5. ongebruikt, onopgemerkt laten voorbijgaan : geen woord van een gesprek, een redevoering verhezen ; — zonder tijd te verhezen, zonder dralen, uitstel;
6. wederk.: men verliest zich in gissingen, men raakt er in verward. Zie voorts Verloren.