(verkeerde, heeft en is verkeerd), (onoverg.)
1. zich anders keren, veranderen; (spr.) het kan verkeren (zei Bredero); — van gedaante veranderen: worden tot: daarom is Hij hun in een vijand verkeerd (Jes. 63 :10);
2. wandelen, omgaan: met iem. verkeren ; (spr.) waar men mee verkeert, wordt men mee geëerd, wij worden geschat naar de lieden met wie wij omgaan ; — (in een bijz. opvatting) vrijen, omgaan met een pers. van het andere geslacht: hij verkeert met dat meisje;
3. ergens verkeren, er komen en gaan : de kringen waarin hij verkeert-, — zich ophouden, zijn verblijf houden: Jezus verkeerde aldaar met Zijn discipelen (Joh. 11: 54);
4. zich bevinden: in slavernij, in ballingschap verkeren ; in moeilijke omstandigheden verkeren ;
5. op het verkeerbord spelen.