(vergiftigde, heeft vergiftigd),
1. vergiftig maken, met vergif vermengen, doordrenken of bestrijken: spijzen, pijlen vergiftigen;
2. (minder eig.) doortrekken met een stof die als een vergif werkt, bederven : het bloed wordt door die bacteriën vergiftigd; zijn lichaam is door alcohol en nicotine vergiftigd;
3. met vergif doden, vergeven: ze wilde hem vergiftigen;
4. (fig.) als gif werken op of in, de goede werking, het gezonde, goede of mooie van iets bederven : de jeugd werd. vergiftigd met leugenachtige leerstellingen ; achterdocht vergiftigt hun omgang ;
5. (scheik.) de katalytische werking van een stof verlammen.