(verdubbelde, heeft en is verdubbeld),
1.tot het dubbele, tweemaal zo groot maken : een getal, een geldsom verdubbelen ; — (oneig.) zijn schreden verdubbelen, verhaasten, sneller gaan lopen; — (met betr. tot geluid) weerkaatsen of weerkaatst worden: zijn voetstap bonst de kromme gangen verdubbeld rond (Staring):
2. tweemaal zo groot worden: de bevolking is binnen een eeuw verdubbeld; — (oneig.) zijn ijver verdubbelde; met verdubbelde kracht;
3. tweevoudig, dubbel maken : de rotten verdubbelen: — (zeew.) een schip verdubbelen, van een dubbele huid voorzien.