(verdonkerde, heeft en is verdonkerd)
1. donker, duister maken: de wolken verdonkeren de zon, lampekappen verdonkeren altijd; zulke behangels verdonkeren de kamer ; — beschaduwen : de slotweg, door grijs geboomt verdonkerd (Staring);
2. donker worden, ook fig.: bij deze tijding verdonkerde (zich) zijn gelaat, werd zijn gelaat betrokken;
3. verduisteren, verdonkeremanen: gelden, goederen verdonkeren.