bn. bw. (-er, -st),
1. (van pers.) buiten gevaar, beschermd tegen personen of gevaren die iem. bedreigen : hier zijt gij veilig ; achter die borstwering stonden wij veilig;
2. (van plaatsen) zodanig dat men of iets tegen aantasting of gevaar verzekerd is : een veilige schuilplaats; die ivcg is niet veilig ; iets op een veilige plaats brengen; bw.: iets veilig opbergen : — in veilige haven komen, behouden aankomen ;
3. (van pers. en zaken) verzekerd tegen aantasting : niets is voor hem veilig; een germ. is veilig stellen]
4. waarbij geen gevaar is : veilig verkeer; (bw.) zonder gevaar ;
5. (in verzw. bet.) gerust: je kunt dat veilig dom; — geld veilig uitzetten, zodat men verzekerd is het terug te bekomen.