Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vacantie

betekenis & definitie

(<Lat.), v. (schrijft.: ...tiën; spreekt.: -s),

1. (rechtst.) dag(en) waarop —, naderhand tijd waarin geen gerechtszittingen plaats hebben, geen rechtspleging geschiedt;
2. (in inrichtingen van onderwijs) elk der periodiek terugkerende tijden waarin geen lessen worden gegeven: de grote vacantie duurt zes weken; vacantie geven, hebben, krijgen; met vacantie thuis komen;
3. rusttijd, vrije tijd: met vacantie zijn, gaan; thans inz. die welke jaarlijks wordt toegekend aan personen in versch. beroepen of betrekkingen: de vacantie der bouwvakarbeiders; — een dag vacantie, een vrije dag;
4. (oneig.) het ledig, werkeloos, niet-actief zijn; tijd dat men ledig enz. is: toen hij dat ding kocht was zijn verstand zeker met vacantie?; nu is het mijn beurt, jij hebt vacantie!