Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vaag

betekenis & definitie

I. VAAG

v. (vagen), (Zuidn.),
1. de handeling van vagen, wrijven of strijken: een vaag met het penseel;
2. slag, klap, oorveeg;
3. streep : rode vagen en vlekken.

II. VAAG

v., g. mv.,
1. (gew.) vettigheid van de grond, inz. door bemesting: het land waar vaag in zit;
2. (litt. t.) jeugdige kracht, bloei: hij stierf in de vaag des levens.

III. VAAG (<Fr.), bn., (Zuidn.), onbezaaid, onbebouwd : vage grond; vaag liggen. IV. VAAG (<Fr.), bn. bw. (vager, -st),

1. onbepaald, onduidelijk, niet scherp omlijnd: vage omtrekken; een vage herinnering ; de vage sporen van een oud opschrift; in ’t vage ; — zich vaag iets herinneren;
2. niet scherp gedefinieerd, op versch. manieren te interpreteren : vage termen, bewoordingen.