Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitweg

betekenis & definitie

m. (-en),

1. weg, gelegenheid om ergens uit te komen, uitgang (abstr. en concr.): recht van uitweg hebben; de mol heeft verscheidene uitwegen aan zijn nest; het water moet een uitweg hebben;
2. middel tot ontkoming, uitkomst, oplossing: een uitweg uit de moeilijkheid ; hij wist geen uitweg meer.