[het accent wisselt], bn.,
1. tot twee geslachten behorende, tegelijk van het mannelijk en van het vrouwelijk geslacht: de regenwormen zijn tweeslachtige dieren; een tweeslachtig mens, hermaphrodiet; — tweeslachtige bloemen, waarin de meeldraden en stampers beide aanwezig zijn in dezelfde bloem.
2. (fig.) van twee soorten iets hebbend, het midden houdend tussen twee zaken, geen vlees en geen vis zijnd: deze voorstelling heeft iets tweeslachtigs.
3. op het land en in het water levende: Tweeslachtige Dieren, amphibieën; kikvorsen zijn tweeslachtige dieren.