Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tucht

betekenis & definitie

v. gmv.,

1. het zich houden aan, het op volgen van bepaalde opgelegde regels of voorschriften van gedrag; gebondenheid, discipline: in de school heersten orde en tucht; onder strenge tucht houden; de tucht handhaven; aan tucht gewende soldaten, kinderen; — raad van tucht, zie Raad.
2. de toestand dat de gen. gebondenheid heerst, erkend wordt: de tucht heeft er veel geleden; een tijd die geen tucht en moraal kent.
3. het geheel der voorschriften of maatregelen waardoor de gewenste gebondenheid van gedrag bij zekere categorie van personen verkregen of gehandhaafd wordt: kloosterlijke, kerkelijke tucht.