Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Trekker

betekenis & definitie

m. (-s),

1. persoon die trekt (in alle bet.): veenarbeider die baggert; (kooph.) trassant; iem. die een voet- of fietstocht maakt en kampeert; — trekvogel;
2. zaak waaraan men trekt; hefboom onder het slot van een handvuurwapen waaraan men moet trekken om het wapen te doen afgaan; — lus boven aan een laars om deze op te trekken; — trekker aan een broek of vest, ieder van twee door een gesp verbonden bandjes om de wijdte naar verkiezing te verminderen;

kurketrekker; — trekpees; — (bouwk.) verticale staaf in een vakwerkligger; — (W.-Indië) treksloot: (scheepsb.) zeker kruisverband;

3. tractor; — grote hark om losse aren bijeen te halen, armenjager.



Alsjeblieft!
Dit artikel kreeg je van Ensie cadeau. Wil je ook bijdragen aan toegankelijke kennis? Klik hier en word vriend van Ensie.