Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Toevoer

betekenis & definitie

I. m.,

1. het toe- of aanvoeren, het brengen naar, aanvoer: er was een grote toevoer van levensmiddelen; de toevoer beletten; alle toevoer werd afgesneden;
2. (-en) wat aan- of toegevoerd wordt; aangevoerde hoeveelheid: de toevoer van kaas beliep 1000 kg;
3. weg waarlangs het aan- of toevoeren geschiedt: een apparaat met twee geheel zelfstandige afdelingen, elk met een eigen toe- en afvoer.

II. m., (gew.) aanvullend voer voor het vee, inz. bij het mesten: des winters wordt aan het rundvee gegeven hooi en stro en als toevoer brood, meel of lijnkoeken.