Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Toestel

betekenis & definitie

m. en o. (-len),

1. (in ’t alg. veroud.) het toestellen; toebereidselen, voorbereiding: men heeft veel toestel voor dat feest gemaakt; toestel maken om af te varen; (glasb.) toestel roepen, ’s nachts de arbeiders een half of heel uur vóór het werk begint wekken;
2. (coll.) (thans ongew.) benodigdheden, attributen, uitrusting: de toestel tot haar bruidgewaad, bij dag, bij nacht, voor haar verbeelding staat (Staring); de bonte toestel der allegorie (Huizinga); (drukk.) stukjes papier onder een drukvorm gelegd om een zuivere afdruk te verkrijgen: een permanent toestel onder de vaste cartons;
3. (o.) constructie die dienst doet als mechanisch hulpmiddel, apparaat, machine: een optisch toestel; een toestel om aan te turnen; (pregn.) telefoon-, fotografie- of radiotoestel; vaak in toepassing op een vliegtuig: het nieuwe Amerikaanse toestel biedt plaats voor 180 personen.