I. o., (niet alg.) de toekomst: het toekomende voorspellen:
II. m. en v. (-n),
1. (in officiële stijl, thans nog in Z.-Ned.) persoon die in de toekomst zal bestaan, lid van een komend geslacht: Leopold III, Koning der Belgen, aan allen, tegenwoordigen en toekomenden, Heil!;
2. (gew., inz. Zuidn.) toekomstige man of vrouw, verloofde, aanstaande: zijn toekomende was een lief meisje.