Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tijdelijk

betekenis & definitie

bn. bw.,

1. bn., slechts enige tijd durend, niet blijvend: een tijdelijke verblijfplaats; deze invloed heeft slechts een tijdelijk karakter; — met betr. tot de vervulling van een ambt of tot een maatregel: een tijdelijk ambtenaar, leraar; een tijdelijke uitkering; een tijdelijke betrekking;
2. bw., voor enige tijd, niet voorgoed: tijdelijk ergens wonen, verblijf houden; een ambt tijdelijk waarnemen;
3. aards, vergankelijk, niet eeuwig: tijdelijke goederen; het tijdelijke met het eeuwige verwisselen; het tijdelijke zegenen, sterven;
4. (thans w. g.) wereldlijk: het tijdelijk gezag, in tegenst. met het gezag van de kerk;
5. betrekking hebbende op de tijd; waarin de tijd een rol speelt: de tijdelijke werkelijkheid; — bw., met betr. tot de tijd: indrukken die ruimtelijk en tijdelijk geordend worden. Verg. Tijlik.