(<Gr.-Lat.),
I. o. (-’s),
1. onderwerp waarover men denkt, spreekt of schrijft, punt van behandeling : een rijk thema om te behandelen ; op een ander thema komen; ik ben mijn thema kwijt; (Zuidn.) ik ben van mijn thema, ik ben de draad van mijn gesprek, van mijn redenering kwijt;
2. onderwerp waaraan een beeldend kunstenaar vorm geeft: een geliefd thema van Bilderdijk ;
3. (muz.) hoofdgedachte van een muziekstuk, inz. de melodische phrase, die aan het muziekstuk ten grondslag ligt en telkens anders wordt uitgewerkt: thema met variaties; — (zegsw.) nieuwe variaties op een oud thema, een reeds lang bekende zaak op een andere wijze uitgewerkt; (ook) aantrekkelijk, maar niet nieuw ;
4. (taalk.) de verbinding van een wortel met een achtervoegsel, waarachter in de regel de flexieidtgangen voorkomen;
II. v. (-’s), schoolopgaaf, bestaande in een stuk ter vertaling uit de eigen taal in een vreemde : een moeilijke thema maken.