(kwam terug, is teruggekomen),
1. wederom in de richting komen van een vroeger uitgangspunt : op zijn schreden terugkomen;
2. wederom op de plaats of bij de persoon komen, vanwaar of van welke men zich tevoren verwijderd heeft: zij zou nooit meer in dit land terugkomen; — (fig.) terugkomen aan, wederom in het bezit gebracht worden van : het prinsdom Oranje kwam aan Willem III terug; — terugkomen op, tot, zich wederom gaan bezighouden met, wederom gaan spreken over, wederom voor den dag komen met: hiermede kom ik tot mijn onderwerp terug; op die zaak moet ik nog even terugkomen ; — terugkomen van of op iets, er van af zien, het laten varen: van een plan, een besluit terugkomen ; op zijn verklaringen terugkomen ; — terugkomen van iets, daaruit wederom in de oorspronkelijke toestand komen, er van bekomen: van een dwaling, van een verslagenheid terugkomen;
3. wederom aanwezig of zichtbaar worden, zich wederom vertonen : het bewustzijn kwam eindelijk terug; een periodiek terugkomende scène;
4. opnieuw, nog eens komen : mijnheer is niet thuis, je moet morgen nog maar eens terugkomen ; ik moet morgen terugkomen (bij de dokter).