(taande, heeft en is getaand),
1. (overg.> van visnetten enz.: ze in taan koken om ze duurzamer te maken, waarbij zij een gele of, door bijvoeging van koperrood, een bruine kleur krijgen : de zeilen, het touw, de netten tanen;
2. (overg.) vaalgeel kleuren;
3. (onoverg.) vaalgeel, vaal of dof worden, zijn helderheid verliezen : de zon begint te tanen; — (fig.) van zaken die bij de zon worden vergeleken of die als helder of glansrijk worden gedacht: die roem is ook al getaand.