Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tal

betekenis & definitie

o.,

1. (in vrij gebruik thans ongewoon) aantal, hoeveelheid: de veestapel werd op kleiner tal gebracht; in tal, wat de hoeveelheid betreft, in aantal: het koninkrijk Gods won dagelijks aan in tal en kracht; — zonder tal, niet te tellen;
2. inz. grote hoeveelheid: tal van voorbeelden;
3. bepaald aantal van voorgedragenen voor een functie, gewoonlijk twaalf, zes of drie : op het tal staan, zetten, op de voordracht;
4. een bepaalde hoeveelheid of gewicht: een tal haringen, 200 stuks (in een mand); een tal turven : — een tal eieren, 104 (eigenlijk 100 + 4 voor mogelijke beschadiging); — (wev.) een tal draden, 100 tot 120 bijeen.