(stremde, heeft en is gestremd),
1. (overg.) (w. g.) van vloeibaar vast of dik doen worden; (doen) stollen: koude stremt de olie; een ijskorst stremde de rivieren;
2. (onoverg.) van vloeibaar vast of dik worden: de verf is gestremd;
3. (van melk) dik (doen) worden, inz. bij de kaasbereiding; (overg.) leb stremt de melk; een vloeistof die stremmend werkt; — (onoverg.) wordt de melk gekookt, dan stremt de kaasstof niet;
4. (overg.) in zijn loop of bedrijf tegenhouden, tot staan, tot stilstand brengen: de vaart, de doorgang, het verkeer stremmen; het autovervoer was tijdelijk gestremd.