Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STRAFFEN

betekenis & definitie

(strafte, heeft gestraft), met straf treffen : iem. hard, zwaar, streng, licht, gering straffen; iem. met hechtenis straffen; met het zwaard straffen, onthoofden ; met den koorde straffen, ophangen; met boete straffen, een geldstraf opleggen ; — een kind straffen, straf opleggen voor een verkeerde daad, een nalatigheid enz. ; — iem. in de buik straffen, tot straf niet laten eten, (ook) hem zijn verdiensten ontnemen ; — met een slecht kind gestraft zijn, er mee opgescheept zitten, er aanhoudend last van ondervinden; — van een daad, van iemands gedrag: elk vergrijp tegen de discipline kan disciplinair gestraft worden ; — (zegsw.) het kwaad straft zichzelf.