bn. bw. (-er, -st),
1. vast van geest, gelijkmatig in geluk en tegenslag : standvastig is gebleven mijn hart in tegenspoed;
2. volhardend: hij is nogal standvastig; iets standvastig weigeren;
3. (van eigenschappen of gevoelens) gelijk blijvend, niet verminderend, of verzwakkend: haar standvastige onwil; standvastige liefde;
4. onveranderlijk : een standvastige gewoonte ; — een standvastige Zuid-Oostpassaat; standvastige warmtegraden.