Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SPUITEN

betekenis & definitie

(spoot, h. en is gespoten),

1. (overg.) met kracht door een nauwe opening naar buiten persen, t.w. een vloeistof of weke stof: water tegen de ruiten spuiten; een geneesmiddel in de neus spuiten; lak op iets spuiten; — (abs.) met een spuit werken: de tuinders moeten veel spuiten; — de fontein spuit niet, werkt niet.
2. (onoverg.) met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden; het water spoot uit de fontein; het bloed spuit uit de ader.
3. (overg.) spuitend reinigen: een oor spuiten.
4. (overg.) door het persen van de grondstof door een nauwe opening vervaardigen: doe het deeg in de boter spuit, en spuit er langwerpige reepjes van.
5. (onoverg.) (Zuidn.) gekheid maken, grapjes uithalen.