(<Fr.), bn. bw. (...taner, -st),
1. (van handelingen en uitingen) uit een opwelling voortkomend, niet uitgelokt of door een ander teweeggebracht: een spontane ontboezeming; — (bw.) uit eigen opwelling: hij tastte spontaan in zijn zak.
2. (van personen) geneigd zijn opwellingen aanstonds te uiten: mensen, spontaan in vreugde en verdriet.
3. (van biol. verschijnselen) niet door uitwendige oorzaken bewerkt, vanzelf optredend: een spontane infectie; — spontaan geïnfecteerd.