Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SOUVEREIN

betekenis & definitie

(<Fr.),

I. bn. bw.,
1. van geen hoger gezag afhangend, oppermachtig: een souvereine staat; de gewesten van de Republiek waren souverein; souverein vorst, titel die Willem I voerde vóór zijn koningschap ; souverein besluit, besluit van Willem I vóór zijn koningschap ; — souverein gezag, hoogste, volstrekte staatsgezag of dat van de souverein uitgaat;
2. verheven, zich nergens aan storend : een souvereine minachting; —

II. zn. m. (-en),

1. heerser met een aan geen hoger gezag ondergeschikte macht, vorst;
2. (oudt.) ben. voor goudstukken van verschillende waarde waarop het borstbeeld van een souverein was afgebeeld;
3. sovereign.