Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schilderen

betekenis & definitie

(schilderde, heeft geschilderd),

I. overg.,
1. oppervlakten met verf overdekken, ter conservering en kleurgeving, verven : zijn huis laten schilderen ; een bruin geschilderde kast;
2. met verf aanbrengen (opschriften of eenvoudige voorstellingen): op doek geschilderde advertenties; — die jas zit u als (aan ’t lijf) geschilderd, past keurig ;
3. met penseel en verf als schone voorstelling of afbeelding tot stand brengen : die handen zijn prachtig geschilderd; op doek, op hout, op natte kalk. op glas schilderen; met waterverf, in olieverf schilderen ; naar het leven, naar de natuur schilderen ; levensgroot, in miniatuur schilderen; — met verf en penseel afbeelden : landschappen, portretten, geschiedkundige taferelen schilderen ; — (fig.) (w. g.) iem. niet geschilderd kunnen zien. hem verachten, haten ;
4. (abs.) het vak of de kunst van een schilder uitoefenen : hij schildert voor liefhebberij; leren schilderen;
5. voorstellen op een wijze die door levendigheid of fraaiheid aan het werk van een schilder doet denken ; (in verzwakte bet.) beschrijven, met -woorden uitbeelden : hij schilderde ons zijn tocht vol moeiten. en gevaren ; de ondeugd met de levendigste kleuren schilderen ; — iem. zwart schilderen, hem zo voorstellen ; — schrik en wanhoop waren op zijn gelaat geschilderd, waren daarop duidelijk zichtbaar; —

II. onoverg., als schilder bezig zijn : hij schildert aan een groot historiestuk.

III. (schilderde, heeft geschilderd),

1. op schildwacht staan : twee uur schilderen ;
2. de wacht houden, wachtend op en neer lopen : voor de deur van zijn meisje schilderen.