I. (schalmde, heeft geschalmd), (zeew.) de luiken schalmen, overdekken met presennings die met latten worden vastgespijkerd ; in ’t alg. het afdekken van gaten, kokers enz. tegen het overkomende zeewater. Vgl.
Schalken.II. (schalmde, heeft geschalmd), (Zuidn.)
1. iets van zijn oneffen of uitstekende delen ontdoen met een scherp mes, snoeien : een takje schalmen; — een weg schalmen, er de bovenkorst afslaan ; — een boom schalmen, er een gedeelte schors afslaan, inz. om hem te merken ; — (vand.) aanwijzen ; doodverven ; — de kant van een weg of een water afsteken ; — (een stuk leder) aan de ene kant dun afsnijden;
2. een schuine laag stenen leggen onder aan een gewelf.