Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Rus

betekenis & definitie

I. m. (-sen),

1. man van het Russische, Oostslavische volk; — bewoner van —, persoon afkomstig uit Rusland.
2. Russisch schip.
3. Russisch effect: de Russen daalden.
4. (niet alg) wandluis.

II. m. (-sen), (Barg.) rechercheur: hij werd door een rus geplukt, gearresteerd.

III. m. (-sen), (plantk.) ben. voor de biezen van de familie der Juncaceae, in Nederland slechts door twee geslachten vertegenwoordigd: de bloembies (Juncus) en de veldbies (Luzula); — ook voor een enkele steel van dit gewas; (gew.) trillen als een ruske, beven als een rietje.