m. g. mv.,
1. de vette delen der melk die bovenop komen drijven als zij stil staat en waarvan men boter bereidt: room in de koffie; aardbeien met room; geslagen room, slagroom; — bij uitbr. ook voor een gerecht waarvan room het hoofdbestanddeel is; — (dicht.) melk.
2. (fig.) het beste, fijnste, uitgelezenste van iets: de room is er af; — hij neemt de room van de melk, hij trekt er het meeste voordeel van; — daar is de room al af, daarmee zijn geen grote winsten meer te maken.