Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Rooien

betekenis & definitie

(rooide, heeft gerooid),

I. overg.,
1. de stand of loop van gebouwen, straten, grachten enz. bepalen door het afbakenen van een lijn.
2. treffen, berekenen, schatten, aanmikken; iets goed rooien, juist treffen; ik kan het zo net niet rooien, niet precies zeggen; — rooi het maar, sla er maar een slag naar; — (een doel) bereiken door er op aan te houden; — (milit.) richten, van geschut.
3. klaarspelen, in orde brengen: hij kon het alleen niet rooien;hij kan het met zijn inkomen niet rooien, hij kan er niet mee rondkomen; — hij kan het nogal rooien, nogal stellen, hij is goed bemiddeld; — ik kan het met hem niet rooien, niet vinden, ik kan met hem niet overweg; —

II. onoverg., (gew.)

1. mikken op; — raden, gissen.
2. gelijken, aarden naar: hij rooit op zijn vader.

III. (rooide, heeft gerooid),

1. ontwortelen, uit de grond halen na deze te hebben omgewoeld, uitgraven: aardappels, bomen, wortels, stoven rooien; — een bos rooien, er voor bebouwing geschikt land van maken, de grond van wortels enz. zuiveren.
2. een graf rooien, ledigen.

IV. (rooide, heeft gerooid), (Zuidn.) rondzwerven, bep. om op stropen of stelen uit te gaan, en vand. zoveel als stelen.