(kwam rond, is rondgekomen),
1. naar de rij af bij ieder komen: straks zal de knecht rondkomen om de kaartjes op te halen-, — (Zuidn.) leuren.
2. met iets rondkomen, er genoeg aan hebben voor bep. behoeften: met een tijdruimte rondkomen, er genoeg aan hebben om alles af te doen; met een som gelds rondkomen, er genoeg aan hebben om alle nodige uitgaven te bestrijden; met levensbehoeften, voorraad van spijs, drank enz. rondkomen, er genoeg aan hebben om in alles te voorzien.