Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ronddraaien

betekenis & definitie

(draaide rond, heeft en is rondgedraaid), in de rondte draaien, om zijn as of in een cirkel; — (onoverg.) wat draait die mallemolen snel rond; alles draait voor mij rond, gevoel dat men heeft bij duizeligheid, weeheid of misselijkheid; — ronddraaien in een cirkel, (fig.) steeds weer op het punt van uitgang terugkomen; — hij draait de hele avond om het huis rond, beweegt zich, blijft in de nabijheid van het huis; om een meisje ronddraaien, in haar nabijheid trachten te blijven; — (overg.) een brief die zij in haar handen ronddraaide.