Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Retraite

betekenis & definitie

(Fr.), v. (-s),

1. af-, terugtocht: de retraite blazen of slaan, het sein tot de aftocht geven;
2. hij leeft en retraite, op pensioen;
3. wijk-, rustplaats; toevluchtsoord;
4. afzondering van de wereld; — (R.-K.) afzondering, periode van afzondering voor godsdienstige overdenkingen, gebeden, gewetensonderzoek enz. in een klooster of in een speciaal daarvoor bestemd huis: een jaarlijkse retraite van drie, acht, tien dagen; in retraite gaan ; gesloten retraite, die in afzondering van de buitenwereld wordt gehouden, gewoonlijk voor een bepaalde klasse van personen;
5. predicatie van een priester in besloten kring b.v. tot de leden van een congregatie : de priester g e e f t een retraite; de toehoorders h o u d e n haar;
6. (hand.) herwissel.