Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Rekken

betekenis & definitie

I. REKKEN

(rekte, heeft en is (2.) gerekt),

1. (overg.) door trekken of spannen langer of wijder maken, t.w. iets dat min of meer veerkrachtig is : nieuw touw rekken : wasgoed, linnen rekken, door trekken het krimpen opheffen ;— zich rekken, zijn ledematen zover mogelijk strekken ; — ik ga mijn benen eens wat rekken, ik ga mij vertreden, een wandeling doen ; — (techn.) uitsmeden (ijzer) ; — uitstrijken : zeemleder rekken ; — (text.) lont rekken, doubleren; 2. (onoverg.) langer of wijder worden of kunnen worden door trekking of spanning: dat elastiek rekt niet goed. meer ; het leer moet nog wat rekken ; buikleer rekt wel; 3. (overg.) een konijn rekken, het bij kop en achterpoten vatten en zo uitrekken dat het er van dood blijft; (Zuidn.) men moest de deugniet rekken! een verwensing; ge moogt me rekken, ik laat mij rekken! krachtterm tot verzekering van hetgeen volgt;
4. lang maken, te veel uitwerken : een beschrijving, een verhaal rekken ; — langer doen duren dan nodig is : een gesprek, een proces rekken : — de avond rekken , laat op, bij elkaar blijven ; — de tijd rekken, het zien te rekken, tijd zoeken te winnen.
5. (onoverg.) (van paarden) harddraven, in gestrekte galop rijden.
6. (onoverg., Zuidn.) reiken: zover als 't rekt en strekt, zo ver als het oog reikt.

II. REKKEN (rekte, is gerekt), op het rek gaan zitten (van hoenders).