(reikte, heeft gereikt),
I. (onoverg.)
1. de hand naar iets uitstrekken (om het te raken of te grijpen) ik kan zo ver niet reiken, mijn hand tot daar uitstrekken ; hij kan tot aan de zolder reiken; — (fig.) hij wil met de hand aan de hemel reiken, hij begeert het onmogelijke;
2. zich tot aan zekere grens uitstrekken: het water reikte hem tot de borst; hij reikt hem niet aan de schouders, is meer dan een hoofd kleiner; ook fig.: is verre zijn mindere (in kennis, in zedelijke waarde enz.); — zo ver het oog reikt, zo ver men zien kan ; — zich uitstrekken tot: zijn macht reikt zo ver niet, strekt zich zo ver niet uit; — (fig.) ver reikende doelstellingen, hoog reikende idealen;
3. strekken, voldoende zijn: de leeftocht reikt nog slechts voor tien dagen ;
II. (overg.), iem. de hand reiken, de hand geven (tot groet, tot steun of oneig.: hem helpen); elkaar de hand reiken: a. zich met elkaar verzoenen; b. elkaar bijstaan; iem. de behulpzame hand reiken, hem helpen;
2. (w. g.) ter hand stellen; meest in samenst. (aan-, over-, toereiken).