Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Regent

betekenis & definitie

(<Fr.), m. (-en).

1. bewindhebber, iem. die met regeringsgezag bekleed is; bep. in toepassing op de regeringspersonen uit de (latere) tijd van de Republiek der Ver. Nederlanden, de regerende aristocratie : onze regenten waren vaak zeer bekwame bestuurders ; de staatsie der regenten; — iem. die aanleg heeft voor het regeren: een geboren regent;
2. persoon die deel uitmaakt van het bestuur van een liefdadigheidsgesticht, wees-, ziekenhuis enz. ;
3. iem. die het rijksbestuur waarneemt voor en namens een minderjarige of afwezige souverein of als deze buiten staat is de regering voort te zetten;
4. (in N.-I.) hoogste inlandse ambtenaar in de residentiën op Java, die de resident terzijde staat;
5. (in België) niet-academisch gevormd leraar aan een middelbare school;
6. (astrol.) hemellichaam dat een dag of uur „regeert”.