Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Rechter

betekenis & definitie

I. m. (-s), iemand die beslist wat recht is, inz. lid van een rechtbank aan wie de rechtspraak is opgedragen : een bevoegd rechter ; de rechters zijn onafzetbaar : rechter van i??uctie (in België : onderzoeksrechter), die met het voorlopig onderzoek in strafzaken belast is ; voor de rechter verfijnen, voor een rechter of rechterlijk college komen, geklaagd zijn ; een zaak voor de rechter brengen; de militaire rechter, het college dat over militairen rechtspreekt; — je mag geen rechter in (je) eigen zaken zijn, wanneer je meent beledigd of benadeeld te zijn, mag je zelf daarvoor geen revanche nemen ; — de Heer zij rechter tussen u en mij, God moge beslissen wie gelijk heeft; opperste rechter, God.

II. m. (-s), zware plank of badding, inz. als kruiplank gebezigd bij het lossen van schepen en bij ontgravingen; ??nter.

III. bn., tgov. linker ; .aan de rechterzijde ; bijna alleen in ???enst.; — zelfst.: welke voet, de rechter of de linker?