Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Raden

betekenis & definitie

I. (raadde of ried, heeft geraden),

1. (goede) raad geven : ze wist hem steeds in allerlei te raden; hij laat zich nooit raden, hij is zeer eigenzinnig ; iem. ten beste, verkeerd raden; — (zegsw.) wie niet te raden is (d.i. wie niet vatbaar is voor goede raad), is niet te helpen;
2. aanraden : dat zou ik je niet raden ; ik ried hem zich stil te houden; hij raadde ons tot gematigdheid; — (zegsw.) dat raadt je de drommel, de koekoek! dat spreekt nogal vanzelf ;
3. op het vermoeden, gissend iets doorgronden waarover men niet (volledig) is ingelicht: een raadsel oplossen : je raadt het toch niet, daarom zal ik het maar zeggen ; dat is moeilijk, gemakkelijk te raden ; goed geraden ; je kluit licht raden, wat nu volgde; iemands gedachten raden; — iem. iets te raden geven, a. hem iets als raadsel opgeven of bij wijze van raadsel vragen ; b. (oneig.) hem voor een opdracht plaatsen die hij niet kan volbrengen : zo een taak zou ik zelfs aan de beste te raden geven ; het te rade (kunnen) geven aan iem., hem verreweg de baas zijn ;
4. een gissing maken over iets, een slag slaan naar iets dat men niet kan weten, een raadsel trachten op te lossen : lang over een raadsel raden ; naar de schrijver van een boek raden ; raden, even of oneven, op goed geluk af even of oneven zeggen ; raad eens wie daar is; om een boek laten raden, het aan hem geven, die op goed geluk af het gewilde getal of woord zegt;
5. vaag beseffen, vermoeden : een onbestemde vrees, welke zij beiden in elkander rieden.

II. (Jav., hoogheid), m. (-s), adellijke titel op Java;