Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Raaf

betekenis & definitie

I. RAAF

v. (raven),
1. vogel die zich door een dikke snavel, veelal glanzig zwarte veren en zwarte poten onderscheidt en in geheel Europa, in noordelijk Azië en Noord-Amerika gevonden wordt (Corvus corax); (zegsw.) hij is zo zwart als een raaf, gitzwart, koolzwart; het is een witte raaf, iets zeer zeldzaams; het is een hongerige raaf, hij heeft nooit genoeg; de raven zullen u geen brood brengen, ieder moet voor zichzelf zorgen; stelen als een raaf, als de raven, alles wegnemen ; al zouden de raven het uitbrengen, tenslotte komt alles uit; — Westindische raaf, een soort van klimvogel met rode en blauwe veren;
2. (Barg.) geestelijke, predikant; verg. ook Kraai;
3. sterrenbeeld van het zuidelijke hemelhalfrond, dat de Maagd ten N., de Beker ten W. heeft.

II. RAAF (<Hebr.), m. (raven), opperrabijn.