(<Lat.), v. (-s, ...ciën),
1. staatkundig onderdeel van een rijk, gewest: ons land is verdeeld in elf provinciën; — de Zeven Provinciën, de Verenigde Nederlanden gedurende de Republiek;
2. kerkelijke indeling; — (R.-K.) de gezamenlijke diocesen die onder één aartsbisschop staan; — (Ned.-Herv.) gebied dat uit een aantal classes bestaat en beheerd wordt door een provinciaal kerkbestuur;
3. het platteland in tegenst. met de hoofdstad: iemand uit de provincie.