Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Proef

betekenis & definitie

(<OFr.), v. (...ven), PROEVE, v. (-n),

1. (ouderw., gew.) bewijs: elke dag brengt een nieuwe proeve aan dat hij de waarheid gesproken heeft;
2. blijk: ik heb een proef van haar trouw; een schitterende proeve van moed en volharding;
3. onderzoek naar de deugdelijkheid: van iets een proef nemen; iemands trouw op de proef stellen; u stelt mijn geduld op een zware proef, u laat mij verbazend lang wachten; (ook) u brengt mij haast tot het uiterste enz.; glansrijk de proef doorstaan;
4. (rek.) bewerking om zich van de nauwkeurigheid van een andere bewerking te overtuigen: de proef op de deling maken; de proef komt niet uit; een proef geeft geen volkomen zekerheid, doch wel een hoge graad van waarschijnlijkheid; — (fig.) dat is de proef op de som, dat is een blijk van de waarheid van het onderstelde;
5. met een stoffelijk object verrichte handeling waarbij dit gebracht wordt in een bep. toestand, afwijkend van de normale, ten einde daaruit zekere eigenschappen te leren kennen of conclusies te trekken, experiment: proeven nemen; de proef van Leslie; physiologische proeven; natuurkundige proeven in de huiskamer;
6. (concr.) klein gedeelte van een partij goed waaraan de deugdelijkheid van die partij gekeurd kan worden: een proefje cacao, koffie, thee;een proefje wijn, een flesje van ongeveer 1/8 l. inhoud; — een proefje aardappelen, genoeg voor één maaltijd;
7. (oneig.) staaltje: om een proefje van zijn smaak, zijn denkwijze te geven; proeven van Bilderdijks verhaaltrant;
8. vermogen om te proeven, smaak (inz. van wijnkopers): hij heeft een goede proef;
9. sterkte of graad van geestrijke dranken: Hollandse proef van 19 graden;
10. merk op goud of zilver, keur;
11. probeersel: bij wijze van proef; ik zal het eens met hem proberen, laat hij maar een week of wat op proef komen werken;op de proef preken, van proponenten, op vacante plaatsen preken;
12. (concr.) verhandeling of probeersel waardoor een geleerde of kunstenaar de mate van zijn kunnen toont: proeven van woordverklaring;
13. (drukk.) voorlopige afdruk van het zetsel, waarop na een of meer correcties het definitieve afdrukken volgt: een proef trekken, nalezen, corrigeren; de eerste, tweede, derde proef;
14. (fot.) eerste afdruk van een fotografische plaat.