Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Pro

betekenis & definitie

(Lat.), voor,

I. bw.: ,,wie voelt er iets voor vanavond naar de bioscoop te gaan?” „ik ben pro!”; — (zelfst.) het pro en het contra horen, horen wat voor en wat tegen (iets of iem.) te zeggen is; —

II. vz., in enkele vaste, deels zuiver lat. verbindingen: pro aris et focis, voor haardsteden en altaren; — pro copiaf voor afschrift; — pro Deo, om Gods wil, om niet, gratis; bepaaldelijk gebezigd met betr. tot de kosteloze rechtsbijstand aan onvermogenden; — pro domo, voor eigen zaak, in zijn eigen belang; — pro forma, voor de vorm; — pro juventute, voor de jeugd; naam van een vereniging die zich het lot van verwaarloosde kinderen aantrekt; — pro memorie, ter gedachtenis; om er aan te denken, voorlopig: een post pro memorie uittrekken; — pro patria, voor het vaderland; (ook) naam van een soort van (Hollands) papier, aldus genoemd naar het watermerk; — pro rata, ieder naar zijn aandeel; — pro saldo, tot sluiting van de rekening, ook fig.