Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Poten

betekenis & definitie

(pootte, heeft gepoot),

1. (jonge planten of stekken enz.) in de grond steken en vastzetten; de zaden die te groot zijn om te zaaien, een voor een of in gering aantal in een rij op enige afstand in de grond leggen: bomen poten; aardappelen, bonen, erwten poten; —(van vliegend wild) het in de grond vastzetten met de bedoeling dat het zich na verloop van tijd langzamerhand loswerkt en zich op deze wijze op het jachtterrein blijft ophouden;
2. jong broedsel uitzetten om de visrijkdom van een watergebied te bevorderen;
3. (gemeenz.) plaatsen, stoppen: poot hem ergens aan het ondereind van de tafel.